
Foto door Pleun van Vugt
Onderstaande tekst schreef ik ruim een week geleden, op de ochtend nadat ik 5 dagen en nachten een solo-retraite hield in het volkomen donker.
Hoewel ik vaak mijn persoonlijke ervaring als bron voor posts/artikelen neem, voelt dit delen extra naakt. Ik heb het nagenoeg ge-copy-paste uit mijn persoonlijke schrijfboek en hoop dat het mag inspireren.
Dankjewel voor het meelezen.
De tijd staat stil.
Zijn er net vijf of vijftig minuten verstreken?
De eindeloosheid grijpt me naar de keel.
Ik lig. Ik zit. Ik dans. Ik adem.
Ik zet de airco aan. En uit.
Ik slaap in. Ik ontwaak.
Ik vind. Ik verdwaal.
Ik zie geen hand voor ogen, maar denk soms van wel.
Ik kruip trillend als een rietje naar het altaar en krul mezelf op in deze baarmoeder.
Tranen stromen rijkelijk over mijn wangen, het geluid dat uit me komt is niet van nu, niet van hier.
Ik brul en kronkel, dan weer tijger, dan weer slang.
Ik his en sis en grom… Ik beweeg tussen diepe hulpeloosheid en vuurspuwende onoverwinnelijkheid in.
Ik
verveel
me
te
pletter
.
Ik wacht. Op voetstappen. Op papaya.
Op een teken van leven en houvast zodat ik kan rustten in de zekerheid van tijd.
De zekerheid van tijd? Ha!
Neem me mee.
Kleuren dansen voor mijn ogen.
Wie deed het licht aan?
Niemand.
Uren worden minuten en minuten worden uren.
In de nacht ruim ik op.
Bosbrand, oorlog, vluchten, weer oorlog.
Bang? Ja, bang.
Schoonmaak.
Zo nu en dan reik ik mijn hand naar een voorwerp dat bekend voelt, een geschenk gevuld met liefde en verhalen uit ‘de wereld’ wiens vorm en textuur me troosten.
Als een hand op mijn wang. Mijn hand op mijn wang.
‘Kom maar kleintje, ik ben hier.’
Ik speel. Ik schater. Ik slaap nog meer. Ik huil nog meer. Ik zit nog meer. Wat voedt mij? Maar ook; wat voed ik?
Niets. Leegte. Nulpunt.
Ik eet met mijn handen.
Mijn tong is gulzig.
De smaken knallen uiteen in mijn mond.
Ik lik mijn vingers af.
In deze vortex ontdaan van vorm ben ik minnaar en beminde.
Dan weer teder. Dan weer passievol.
Ik ruik de geur van vers zweet. Mijn zweet. Lekker.
Mijn tong in mijn oksel. Zout.
En oh, zo zoet.
Ik buig voor de smaak, de geur, de textuur van mijn seks, ik geniet van hoe ze transformeert onder mijn aanraking en adem. Ik neem mij. Verslind mij. En geef mij. Alles. Hier! Neem maar! Hou je vooral niet in!
Ik wacht. Ik wacht totdat de tijd voorbij glijdt. Huppelt. Kruipt.
Tergend traag… trager… traagst.
Ik zit.
Bewegingsloos.
Stil.
Steeds stiller.
Nulpunt.
Ik zing zacht liedjes voor de aarde. De aarde is in mij en om mij heen. De moederschoot. Ze wiegt me, draagt me, omhult me, op deze berg, in de grond.
Mijn hoofd zit vol poëzie en klinkklare onzin.
Alles stopt.
Uit dit niets
ontspringt
alles.
Er wordt geklopt. Was dat bij mij? Verwarring. Angst. De laatste dag. Er wordt weer geklopt. Nu zeker bij mij. Het is nog veel te vroeg. Of? Heeft het donker mijn intuïtie gebroken?
Verrassing. In de vroege ochtend wordt mij een ijskoud cadeautje gebracht van zoete dadel, cacao en pindakaas. De befaamde snickerbar van het slow-food restaurantje aan de voet van de heuvel.. Ik lach om de vriendin waarvan ik weet dat ze het bekokstoofd heeft en ook om mijn mind vol verhalen.
Nog nooit eerder was dadel zo zoet.
Ik masseer mijn lichaam van top tot teen en geef het zo nu en dan kusjes om mezelf eraan te herinneren dat ik mijn huid, mijn vlees, mijn lijf, mijn wezen, aanraak omdat ik van haar hou.
Voet. Snickerbar. Linkerbeen. Snickerbar. Bekken. Adem. Snickerbar. Hmm. Langzaam kruipt de warmte van de dag door de muren en mijn zintuigen kijken tevreden toe.
Ik merk dat mijn energie onrustiger wordt met het naderende einde. Springerig. Dwars.
Wanneer ik in de (laatste) avond de deur op een kier zet stroomt de wereld binnen.
Het licht van de laatste schemer is oogverblindend, de geluiden van het leven oorverdovend en de hitte overweldigend.
Het duizelt me. Letterlijk.
Ik doe de deur weer dicht.
In het holst van de nacht word ik wakker. Weer oorlog. Ik huil en tril het zachtjes door en uit mijn lijf. Ik poog de slaap nog eventjes te vatten maar het kriebelt in mijn onderbuik.
Nu.
Nu iedereen slaapt neem ik de wereld, heel eventjes, voor mij alleen.
Alles is andersom.
De wereld draait.
Ik ga stap voor stap en steeds weer sluit ik mijn ogen om mijn evenwicht te herstellen.
Naar binnen. Naar binnen.
Wiebelig en kraakhelder door de DMT* (die ik in het donker zelf als bijzonder mild ervoer) beweeg ik me langs steile trappen onder een maanloze hemel naar het strand, naar de zee.
Ik voel me als een pasgeboren dier, weerloos, open en super gevoelig. Kwetsbaar en onbeschermd ten overstaan van de bulderende golven. En god behoedt een straathond of een plompverloren mens op dit tijdstip…
God behoede inderdaad. Ik ben alleen.
Met de wind en de golven.
Het hemelgewelf toont zijn fonkelende magie.
Een ster valt dwars door mij heen.
Ik zit. Ik lig. Ik zing. Ik voel. Ik leef.
Alles is vol.
Alles is leeg.
Wanneer de diepte van de nacht plaats maakt voor de allereerste tekenen van de dag en de focus van de hemel naar de aarde wordt verschoven, klim ik de trap weer op. Zeg ik klim? Ik bedoel dans! Ik dans want de zon! De zon komt eraan!
Het duurt nog ruim een uur waarin ik me, gewikkeld in mijn grote groene sjaal op de top van de heuvel, laaf aan een lucht voorstelling van onvoorstelbaar prachtige tinten roze.
En wanneer de zon daadwerkelijk als een grote dieprode vuurbal boven de horizon verschijnt, rollen er stille tranen over mijn wangen.
Het leven is een godvergeten wonder.
* Je lichaam (pijnappelklier) maakt in het donker vanzelf DMT aan (de werkzame stof in ayahuasca), maar dan in een lichaamseigen tempo en ritme.